Het was een koude winterse avond toen ik de brief kreeg. Het speelde in de tijd dat mensen nog daadwerkelijk brieven schreven. De brief had geen afzender - geen indicatie wie het geschreven had. Ik las de brief en deze woorden sprongen eruit, "God heeft me vergeven, en ik bid dat jij dat ook wil doen." Mijn hart stond stil. Ik wist precies van wie deze brief afkomstig was en waar het over ging, Ik voelde venijnige woede opkomen. Ik kon het niet geloven! Hoe durfde hij! Hoe dacht hij dat een zielig briefje jaren van gekwetstheid, pijn en misbruik kon wegnemen? Al snel realiseerde ik me dat mijn woede niet alleen op hem gericht was. Ik ging tekeer tegen God. Hoe kon U dit doen, Heer?!?! Hoe kon U de man vergeven die mij misbruikt heeft? Hoe kon U deze man tot mijn 'broeder' in Christus maken? Ik haat hem Heer, en U zou hem ook moeten haten! Ik voelde me ziek. Ik huilde boze tranen, dagen lang. Ik jammerde. Ik klaagde. Ik vluchtte ver weg van de kerk