“HIJ IS VERREZEN UIT HET GRAF!” Ik sloot mijn ogen toen ik deze woorden vanuit het diepst van mijn ziel zong, en ik kon de onzekere stem van mijn moeder zo duidelijk horen alsof ze vlak naast me zat. Op al die Paaszondagen in mijn jeugd knalde ze die regel er recht uit, zoals ze het meende. Ze kon er haast niet stil bij blijven zitten, want elke dag geloofde en leefde ze uit wat deze woorden aan geloof en hoop bevatten. Jaar na jaar pakte ze dan mijn hand en hief hem akelig hoog op, en bij elke volgende noot pompte ze onze vuisten samen de lucht in, in totale aanbidding. Keihard, met een valse stem . En nu zitten mijn arme kinderen naast mij en mogen ze stiekem bidden dat hun vriendjes niet kijken. Het is tenslotte Paaszondag, en ik kan me niet inhouden. Maar dan wordt het maandag. Het leven wordt zwaar. We zijn geneigd af te dwalen en uitgeput te raken. De doornenkroon, het kruis, de spijkers, het lege graf – het vervaagt allemaal en opnieuw wordt ons geloof op