Doorgaan naar hoofdcontent

Gods oneindige barmhartigheid




Het is bij ons het eind van de eerste schoolweek. Iedereen is moe. Iedereen is knorrig. En ik had weer zo’n middag met mijn kinderen dat mijn geduld flinterdun was; ik had het gewoon helemaal gehad. Steeds maar zeggen dat ze geen ruzie moesten maken, steeds maar speelgoed op rapen, overal schoenen, ik had er genoeg van. Genoeg van brutale monden en Oost-Indisch dove oren en halfzachte ongehoorzaamheid. Hoe dan ook, het was beschamend hoe ik mezelf die dag hoorde tekeergaan, half blaffend/half smekend: “Hoe vaak heb ik je nou al gezegd…"
Het was beschamend, want ik werd me daardoor bewust van mijn eigen tekortkomingen, meer nog dan van de fouten van mijn kinderen. Voor God moest ik wel net zo’n vervelend kind zijn. Ik kan soms net zo koppig zijn en doen of Hij er niet is. Ik kan soms veel te egocentrisch bezig zijn in mijn eigen wereldje. Soms ben ik dreinerig en blijf maar aanhouden, ook als ik bid. Hij ziet mij als een kind – niet alleen omdat ik Zijn kind ben, maar omdat ik mij in mijn geestelijke onrijpheid als een kind gedraag.
Maar het verschil: ik kan uiteindelijk mijn geduld verliezen en boos worden, maar Gods genade en barmhartigheid zijn eindeloos. Gods geduld met ons, Zijn geliefde kinderen door Jezus Christus, raakt nooit uitgeput. Hij geeft het nooit op. Hij laat nooit los.
En wij kunnen altijd weer berouw tonen. Berouw lijkt op de een of andere manier op liefde. Het is niet zomaar een woord; het is een daad. Je kunt ook zonder een woord te zeggen berouw hebben – met een verbroken hart dat oprecht op zoek is naar Gods wil, bewust van en eerlijk over je aardse beperkingen. Aan de andere kant heeft het uitspreken van woorden geen zin als het niet gegrond is in een verandering van het hart. De verzen voor vandaag (Jona 3:7-8) brengen ons in een deel van het boek Jona waar zowel het weglopen voor Gods wil, als het uiteindelijke berouw, en Gods genade zichtbaar worden – zowel in het persoonlijke leven van Jona als bij de mensen van de stad Ninevé. 
Aan deze zijde van de Hemel hebben we een voortdurende strijd tegen ons vlees en onze menselijke natuur. En we maken onszelf maar al te vaak wijs dat we boven zulke misstappen verheven zijn. De grote christelijke prediker en schrijver Charles Spurgeon somde allerlei manieren op hoe wij onze zonden proberen te bedekken – plechtigheden, verontschuldigingen, rechtvaardigingen, geheimhouding, leugens, tranen, tijdsverloop, het afwijzen van verantwoordelijkheid. Al deze pogingen zijn uiteraard vergeefs, want wij kunnen ons niet voor God verbergen. 
Ook Charles Bridge beschreef op welsprekende wijze hoe onze zonden bedekt kunnen worden. “Zowel God als de mens bedekt de zonde – God uit vrije, onbegrensde genade, en de mens uit schaamte en schijnheiligheid.” Ik wil dat mijn zonden bedekt (verzoend, genezen) worden door genade, en niet bedekt (verstopt, aangetast) door schaamte. We kunnen net als een kind onze ogen sluiten en doen alsof onze zonden niet bestaan. Of we kunnen ze erkennen en ervan leren, en God de gelegenheid geven ons te zuiveren. Spreuken 28:13 zegt: “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat, zal barmhartigheid verkrijgen”.
Als christenen zijn wij als een volk apart gezet. Volmaakt zullen we niet zijn, maar God laat ons niet los. Gods genade en barmhartigheid zijn eindeloos; laten we daarom, zichtbaar voor de wereld om ons heen, met een berouwvol hart door het leven gaan.

Reacties